Tunnelvisie

Langs het Gardameer

Tunnels.
Ik heb er een haat-liefdeverhouding mee. Soms komt een tunnel zeer van pas, omdat er simpelweg geen andere manier is om je route te vervolgen. Om onder een kanaal door te komen of een enorm steile klim te vermijden. Super. Zeker als je in je eentje door de tunnel gaat en als ie een beetje daalt. Maar een klimtunnel… Of eentje met verkeer! Dan hoeft het nog geeneens veel verkeer te zijn, maar het geluid dat een naderend voertuig produceert… Dat verscheurende en steeds luider wordende kabaal, niet in te schatten van welke afstand. Als fietser houd je maar angstvallig de doorgetrokken witte ‘zij’lijn aan. Niet omkijken, op gevaar van afwijken van je rechte lijn. Achteruitkijkspiegel is onmisbaar. Zo goed mogelijk verlichting. Een diepe zucht slakend als een voertuig voorbij geraasd is.

Gemotoriseerd verkeer wordt het eenvoudig gemaakt door niet óver een bergpas te moeten, maar een tunnel te nemen ónder het hoogste gedeelte door. Als fietser mag je die tunnel niet door, maar dat verlangen mag je ook niet hebben. Je mist anders de top van de pas. Je mist de meest spectaculaire panorama’s. De tunnel net onder de top van de Galibier. Of die in Andorra, net onder het hoogste punt van de Port d’Envilara. Zoals er in Noorwegen en Zwitserland ook zoveel tunnels zijn die je als fietsers niet moet willen nemen.

Tunnels op oude treintrajacten. Smalle, waar je lopend doorheen moet. Ontelbaar vele korte tunnels langs de boorden van Italiaanse meren, zoals het Gardameer of het Meer van Lugano. Waar je als fietser je weg moet zien te vinden tussen het andere verkeer. Auto’s, met en zonder caravan. Campers, bussen en vrachtwagens. Fietspad? Nee.

Ook op IJsland, verschillende varianten. In de Westfjorden opmerkelijk: een lange tunnel met driesprong, met afslag naar rechts. Als een Ausfahrt op de Autobahn. Een andere tunnel, tussen Akranes en Reykjavik is verboden voor fietsers. Oplossing is een auto aanhouden en liften, met fiets en al. Of een detour maken, een omweg van zo’n 100 kilometer. Maar wel langs een prachtig fjord. Een heel stille route, vergeten door het gemotoriseerde verkeer.

Op de Faröer, de woeste en prachtige archipel tussen Schotland en IJsland. Twee kleine tunnels die de meest noordelijke eilanden met elkaar verbinden. Smal. Zeer smal. Zo smal dat er net maar één auto in één richting kan rijden. En donker. Pikkedonker. Na een meter of 100 is er niets meer te zien van de beide zijwanden, uitgehakt uit de rotspartij. Ondanks mijn sterke voorlicht zwalk ik door de duisternis en raak een paar keer de ene en daarna de andere zijwand. Fietsen heeft geen zin. Lopen dan maar? Mijn reddende engel verschijnt niet veel later. Al schrik ik eerst. In de verte achter mij doemen twee koplampen op. Ik ga zoveel mogelijk aan de rechterkant staan en wenk met mijn zaklamp terwijl mijn achterlicht en reflector hopelijk ook de aandacht van de naderende automobilist op de in het duister verloren gaande fietser vestigen. Het lukt. De automobilist geeft met lichtsignalen aan dat hij mij gezien heeft. Zet ook nog eens zijn groot licht aan, zodat ik ineens weer ruim zicht in de duisternis heb. Ik krijg een escorte! Dankzij die hulp kan ik weer de fiets op en trap de twee tunnels probleemloos uit. Gevolgd door de auto die net als ik een snelheid van zo’n 20 km aanhoudt. Mijn dank is groot. Ik raak nog even aan de praat met de automobilist die me vertelt dat deze tunnels eigenlijk verboden voor fietsers zijn. Mijn opmerking dat ik geen verbodbord heb gezien, wordt simpel gepareerd: ‘Er staat ook geen bord. Er komen hier nooit fietsers…’

Maar de moeder der tunnels in Europa is zonder twijfel de Noordkaaptunnel. Na bijna 3500 km fietsen vanuit Nederland naar het (bijna) meest noordelijke puntje van Europa, de Noordkaap in Noorwegen, doemt die op. Vlak voor de laatste grotere plaats Honningsvåg bereikt wordt, duikt de Noordkaaptunnel naar ruim 200 meter diepte om zeven kilometer verder op eiland Magerøya weer boven water te komen. Het begin is sensationeel. Het wegdek daalt met 9% naar het diepste punt van de redelijk verlichte tunnel. Ik ben de enige in de tunnel en ik suis naar beneden. Eenmaal de 212 meter diepte bereikt, moet dezelfde helling nu beklommen worden. En dan is drie en een halve kilometer ineens veel en oogt het uiteinde van de tunnel in de verte bijzonder ver. Ploeterend, terugschakelend en zwetend van claustrofobie bereik ik na veel te veel minuten de uitgang van de tunnel waar ik Fiets tegen de vangrail aanzet en nog hevig uitwasemend een soort huisje ontdek. Een tolhuisje. O ja… deze tunnel is een toltunnel. Net als zoveel tunnels in Noorwegen. Maar de beambte kijkt me vriendelijk aan en ik bespeur in haar knik een vorm van waardering voor de Ploeterende Fietser. Nee, ik hoef geen tol te betalen.


Johan Jambroes
april 2022