Naar het eind van de wereld

(Gepubliceerd in De Wereldfietser, editie april 2021)

Route: Santiago (Chili) > Vuurland, Ushuaia > Buenos Aires (Argentinië)

Vanaf 1976 werd de Carretera Austral als karrenspoor aangelegd om afgelegen gebieden in Chileens Patagonië te ontsluiten. Inmiddels is de helft van de route bedekt met een brede, gladde asfaltlaag. De andere helft is nog één groot avontuur door bergen, regenwouden en toendra.

De Carretera Austral – letterlijk vertaald: zuidelijke weg – begint duizend kilometer ten zuiden van Chili’s hoofdstad Santiago, in de havenplaats Puerto Montt. De weg heeft ook een echt wegnummer toegekend gekregen: Ruta 7. Lokale taalvirtuozen hebben het pootje van de hoofdletter R weggepoetst, waardoor de benaming ondeugend van betekenis veranderde.

De eerste vijftig kilometer gaan over keurig asfalt, langs de zee, met in de verte eiland Chiloé. Het is half november, een voorjaarszonnetje schijnt, er is weinig wind en het is een graad of twintig – ideale fietsomstandigheden. Na Contao begint de pret: een kleine brug scheidt het asfalt van het vervolg: kuilen, zand, modder, steentjes, stenen, keien en rotsen. De weg stijgt en zoals zo vaak is de ondergrond dan het belabberdst, met wasbord en wegopbrekingen, in dichte bossen. Een kilometer of vijftien duurt dit eerste voorproefje en menig wereldfietser zal zich afvragen waar die aan begonnen is. Ik heb het verhaal gehoord van een fietser die hier, op minder dan honderd Carreterakilometers, stopte met zijn reis.

‘Krottenwijk’

In Hornopirén wordt me tijdens de aanschaf van mijn ferryticket in rap Spaans iets over bicicleta en camino verteld. Bij het inladen op de ferry tonen andere fietsers wat me te doen staat: de fiets moet op de boot in een auto worden overgezet. Na de ferry volgt een landtong tot de volgende ferry waar niet gefietst mag en kan worden – er is slechts een zanderig pad van een kilometer of tien waar terreinauto’s binnen een half uur doorheen moeten crossen om de veerboot te halen. Ik vind de lokale Policía bereid om mij en mijn fiets mee te nemen.

Na deze hop-on-hop-off legt de ferry aan in een haventje in onbewoond landschap. De route slingert zich vanaf hier door subtropische regenwouden. De passerende vrachtwagens vervagen de uitgestrekte groene tunnel tot een grijze en stoffige buis, waar zicht en adem aan de fietser worden onttrokken. Verschillende vrije campings langs de route, met bescheiden sanitair en fraai onderhouden grasvelden, maken het overnachten echter tot een waar genot. Aan water geen gebrek: watervallen en riviertjes in overschot.

Chaitén is voorlopig het laatste grotere dorp. In deze sfeerloze havenplaats hebben alleen de vele straathonden het reuze naar de zin door nietsvermoedende wielertoeristen blaffend, grommend en achterna rennend welkom te heten. Het is een beeld dat zich nog regelmatig zal herhalen. Mijn Dazer komt met stip in de Top 10 van mijn lijst ‘onmisbare attributen voor de wereldfietser’.

Na Chaitén volgt er een lang stuk over bergen, door dalen, langs rivieren, door regenwouden, over toendra’s en door een aantal kleine dorpen. Op de route ontmoet ik regelmatig medefietsers. De meeste gaan – net als ik – in zuidelijke richting. In Villa Santa Lucía stuur ik een foto van mijn overnachtingsadres naar het thuisfront en krijg ik als reactie dat ik ‘in een krottenwijk’ overnacht. Zo ervaar ik dat zelf niet. De huisvesting is weliswaar niet naar westerse maatstaf, maar de mensen zijn bijzonder hartelijk, zowel in mijn bed and breakfast als waar ik kan eten: een comida, een huiskeuken als restaurant.

Het plaatsje ligt ingeklemd tussen een rivier en hoge bergen. Eén week later zal ik tot mijn ontsteltenis horen dat ditzelfde dorp door een aardverschuiving is getroffen. Meer dan twintig inwoners komen bij die ramp om en van het dorp is weinig meer over – afschuwelijk.

Rollercoasterprofiel

Zuid-Chili staat bekend om zijn regenval. Aan de andere kant van de Andes, in Argentinië, is het droog en zonnig. Daar is alleen wind, met een hoofdletter, voornamelijk uit westnoordwestelijke richting. Met die beruchte Patagonische winden van tien beaufort zal ik later op mijn reis nog te maken krijgen.
Inderdaad wordt het natter en natter op de Carretera.

Ook wordt er geregeld aan de weg gewerkt. De Carretera Austral kent eigenlijk drie wegtypes. Allereerst het oorspronkelijke wegdek, gravel, dat in werkelijkheid uit stenen, kuilen, modder en keien bestaat. Zonder al te veel haast en met een goede stuurmanskunst is het redelijk te doen. Het asfalt is meteen zeer goed asfalt. Het derde en verreweg slechtste wegtype zijn de wegen waaraan gewerkt wordt. Daar ligt de weg open en is het vrijwel onmogelijk om nog te fietsen, zeker waar de weg stijgt en daalt. Ik moet geregeld afstappen omdat mijn toch flink brede banden geen grip op de ondergrond houden.

Zo ook op de Cuesta Queulat, de Chileense versie van de Alpe d’Huez. Echt hoog is de top met 650 meter niet, maar de stijgingspercentages in de 25 haarspeldbochten overstijgen de tien. Halverwege de klim, na bocht elf, sta ik plots oog in oog met een camper – met een Nederlands kenteken. Onmogelijk en onvoorstelbaar, schiet door me heen. Mijn vraag aan de inzittenden wat zij hiér in hemelsnaam doen, wordt vervolgens aan mij gesteld. Een tiental minuten wisselen we onze reisverhalen uit. Daarna trekken we verwonderd verder. De camper noordwaarts, ik naar het zuiden.

Halverwege de Carretera is Coyhaique de grootste plaats op de route. Die duikt als een oase op in het onherbergzame gebied. Alle faciliteiten zijn hier aanwezig om het fietserslijf even tot rust te laten komen. Nu eens niet wildkamperen. Ik verwen mezelf met twee nachten in een viersterrenhotel, mét sauna. Ook biedt Coyhaique een aantal vakkundige fietsenwinkels waar mijn fiets op een hoognodige servicebeurt wordt getrakteerd.
Rond Coyhaique zijn goede asfaltwegen. Dat is fijn nu het hoogste punt van de route in zicht komt, een prachtig natuurgebied op 1130 meter hoogte. Het ruige gebergte is gedeeltelijk met sneeuw bedekt en overal stromen woeste en ijskoude riviertjes. Ondanks dat de Chileense zomer nadert, is het ’s nachts berekoud: het is min twee op mijn kampeerplek.

Vanaf Lago General Carrera, dat Chili met Argentinië deelt en daar Lago Buenos Aires heet, gaat de wind zijn allesbepalende rol spelen. Langs het meer waait een stormwind waar niet tegenin te lopen is, laat staan te fietsen. Het pad, erg ongelijk en smal, met het profiel van een rollercoaster, verdient het predicaat ‘weg’ niet. Een paar keer word ik van de fiets geblazen en beland ik bijna in de diepte naast het pad. Uit arren moede moet ik me tachtig kilometer door een pick-uptruck laten meenemen omdat fietsen hier gewoon te gevaarlijk is.

Wereldstad

Cochrane is met zo’n drieduizend inwoners de laatste wat grotere plaats aan de Carretera Austral. Ook hier zijn de meest noodzakelijke voorzieningen aanwezig. Er is ook een tourist info waar een Nederlandse dame werkt. Dat vergemakkelijkt het contact nu eens, in een land waar men mondjesmaat een andere taal dan Spaans spreekt. Ik laat me goed informeren over het laatste deel van de route. Het is nog 250 kilometer naar Villa O’Higgins, de laatste nederzetting op Chileens grondgebied, en dat is het meest verkeersarme gebied.

Asfalt is er nu niet meer. Regen des te meer. Het is nat en twaalf graden. De wind krijgt hier door de dichte bebossing gelukkig niet vol vat op de fietser. Ik blijf vele medefietsers ontmoeten. De meeste uit Frankrijk. De laatste ferry dient zich aan in Puerto Yungay, maar niet voordat er een paar stevige bergen zijn overwonnen, een halve sneeuwstorm incluis. Ik bereik Puerto Yungay – op de borden als wereldstad aangekondigd, maar in werkelijkheid een nederzetting van zes huizen en een cafetaria – op tijd voor de enige afvaart van de dag. In het cafetaria smaakt alles wat vloeibaar en eetbaar is dubbel zo goed.
De laatste honderd kilometer doen mijn tijdelijke, Engelse medefietser Tom en ik in één dag. De gevreesde wind houdt zich koest en de ondergrond van stenen, keien en zand is onverwacht goed berijdbaar. Lange tijd ziet het ernaar uit dat ik de gehele route van Puerto Montt tot Villa O’Higgins zonder fietspech afleg. Maar schijnbaar vindt het wegdek het toch nog nodig om zeven kilometer voor het eind van de route – zé-ven! – zijn gram te halen en mijn achterband van het enige gaatje voorzien. Eén lekke band, op 1240 kilometer, over dit wegdek… knappe prestatie van de Schwalbes Marathon Plus. Voor het eerst in mijn leven verwissel ik in een regenwoud een binnenband en bereik na drieënhalve week het voorlopige einddoel Villa O’Higgins.

Ik vier kerst met het vooruitzicht dat ik hier alleen nog moet zien weg te komen. Onderweg heb ik fietsers gesproken die tien dagen hebben vastgezeten in ‘O’Higgins’ omdat de stormwind de ferry verder naar het zuiden alsmaar verhinderde uit te varen. Gemotoriseerd verkeer kan hier niet verder, fietsers en wandelaars steken met de boot een laatste gletsjermeer over naar de grens met Argentinië. Gelukkig vaart de ferry al na twee dagen.

De Carretera Austral mag ik dan hebben voltooid, mijn fietsreis naar het einde van de wereld – Ushuaia in Argentinië, de zelfbenoemde zuidelijkste stad op aarde – is dat nog lang niet. Op Vuurland heb ik nog bijna vierhonderd kilometer vol Patagonische stormwinden te gaan.

Johan fietste de Carretera Austral in november en december 2017, als onderdeel van een negen maanden durende wereldreis door de Verenigde Staten, Patagonië en Europa. De 1240 kilometer lange weg bestaat uit slechte stukken gravel maar ook uit goed asfalt. Naar het zuiden werd het weer steeds regenachtiger. De temperaturen varieerden van twintig graden overdag aan het begin van de route, tot min twee op het hoogste punt van de route. Meer informatie over zijn reis vind je op www.jpjambroes.nl.

Johan Jambroes
april 2021