Faeröer publicatie

Fietsen op de Faeröer
(Gepubliceerd in “Fietsplan”, tijdschrift van de Europafietsers, 2019/1)

Na een kleine 1000 autokilometers is de Deense havenplaats Hirtshals bereikt. Fiets en fietsbagage eruit. Auto blijft een tijdje achter op een parkeerplaats bij de plaatselijke camping. Ik scheep in op de Smyril Line die me over een paar dagen op IJslandse bodem zal afzetten. Over de helft van de vaart legt de veerboot aan in Tórshavn, de hoofdstad van de Faeröer. Ik word ontscheept en over drie dagen weer opgepikt voor het vervolg naar IJsland. Eerst tijd voor drie Verfrissende Fietsdagen op de Verrassende Faeröer.

Op ruim 1200 kilometer afstand van Nederland bevinden zich de Faeröer. Alsof er tijdens de creatie van Moeder Aarde ergens tussen Schotland en IJsland wat stapels rotsen lukraak de Noordelijke Atlantische Oceaan in zijn geplonsd. Op deze niet zo voor de hand liggende uithoek van Europa is het prima fietsen over keurig geasfalteerde wegen.

Het is eind juli en een graad of 14. Eerst even rondkijken in Tórshavn, met zo’n 20.000 inwoners verreweg de grootste plaats van de eilandengroep. De ontvangst is uiterst hartelijk als ik in het gezellige centrum een uitgesteld ontbijt tot me neem. “De eerste kennismaking met een ander land moet goed zijn, meneer,” zegt de serveerster in perfect Engels. En goed voelt het inderdaad.

Na het ontbijt vangt mijn Fietsdriedaagse over de Faeröer aan. Ik ga de eilanden zo ver als mogelijk in noordelijke richting verkennen.
Vanuit Tórshavn gaat het vanaf zeeniveau gestaag omhoog, langs het vermaarde hotel Føroyar, naar een voorlopige top van 300 meter. De eerste kilometers over het hoofdeiland Streymoy trappen lekker weg. Vanuit de hoogte prachtige panorama’s rondom. Fjorden. Vissersdorpjes. Opmerkelijke openheid. De afstand tot de zee, de oceaan, is op deze eilanden nergens meer dan 5 kilometer. Het waait nauwelijks. Dat is op deze eilandengroep zeldzaam, maar niet onwelkom. Een shelter om te schuilen is hier niet. Bomen…., nergens op deze eilanden.

Faeröer is Oud-Noors voor “schapeneilanden”. In het Nederlands spreken we nog wel eens van de Faeröer Eilanden. De toevoeging ‘Eilanden’ is taaltechnisch dubbel.
De archipel bestaat uit 18 eilanden, waarvan de helft bewoond is. Staatkundig behoort de eilandengroep tot het koninkrijk Denemarken, maar de Faeröer kennen een verregaande autonomie. Met een eigen taal, eigen regering en eigen munteenheid. In tegenstelling tot moederland Denemarken zijn de Faeröer geen lid van de Europese Unie.

Na de klim is het prettig afdalen over goed asfalt.  Weinig verkeer. En het verkeer dat er is, houdt uitstekend rekening met de FaeröerVerkenner op twee wielen. De afdaling brengt me tot de brug naar het volgende eiland, Eysturoy. “De enige brug  over de Atlantische Oceaan,” meldt de locale Tourist Info met een kwinkslag. Na de brug is het nog wat kilometers fietsen langs het Sundinifjorđur en bereik ik mijn overnachtingsadres in
het dorpje Eiđi, het noordelijkste punt van eiland Eysturoy. De eerste dag telt 60 fietskilometers.

Dag twee wordt een ware ontdekkingsreis op twee wielen. Ik voel me als een Roald Amundsen toen die als eerste in deze omgeving met zijn schip Gjøa door de Noordwestelijke Doorvaart trok. Via een paar ops en afs en langs het fraaie Leirvíksfjorđur komt de haven van het plaatsje in zicht waar het fjord naar genoemd is: Leirvík. De auto’s komen hier via een lange tunnel door een bergrug. Fietsers rijden om, maar dat is met deze uitzichten en in dit weer –helder en zonnig- bepaald geen straf.
Een veerboot brengt de auto’s en overig verkeer in een half uur over naar Klaksvík, de tweede plaats in inwonersaantal. De eilanden Kalsoy en Kunoy worden voorbij gevaren. In dit Klaksvík, op Borđoy, is een camping, een hostel en een hotel. Hier werd zelfs even begin deze eeuw een voorrondewedstrijd van Champions Leaguevoetbal gespeeld. Ook zijn er voldoende andere voorzieningen waar genoeg in te slaan is voor de ultieme trap naar het meest noordelijke punt dat per voertuig te bereiken is: Viđareiđi, op eiland Viđoy.

Dit laatste eiland is alleen te bereiken via twee nauwe en pikkedonkere tunnels van ruim een kilometer lengte. Een van mijn meest spannende en merkwaardige fietsavonturen volgt. Ik heb me goed voorbereid, mijn fietslichten voldoen thuis ruimschoots aan de gestelde veiligheidseisen. Maar zodra ik de eerste tunnel zo’n 100 meter in gereden ben, is er van mijn fietslicht weinig meer over dan van een waakvlam van een geiser. Ik zie geen hand meer voor ogen en zwabber in de tunnel –net breed genoeg voor één personenwagen-  van de rechtertunnelwand naar de linker. Extra licht nodig…: het zaklamplicht op mijn mobiel! Dat biedt nauwelijks soelaas. Als ik middenin de tunnel voet aan grond zet en probeer verder te gaan door te lopen, nadert een auto me van achteren. Ook dat nog. Schrik. Maar nee: mijn redding. Een toeristenminnende Faröese automobilist geeft lichtsignalen, blijft vervolgens met groot licht stapvoets achter me rijden, waardoor ik weer rechtuit fietsend mijn weg kan vervolgen. Herhaalt hij bij tunnel twee. Mijn dank is groot. Mijn opluchting navenant.

De laatste tien kilometer naar mijn overnachtingadres in Viđareiđi leg ik fietsflierefluitend af. Ik heb me op een eenvoudig maar proper hotel getrakteerd. Daar krijg ik te horen dat de inmiddels achter me liggende tunneltjes eigenlijk verboden zijn voor fietsers. Niet verlicht. Te gevaarlijk. Maar mij-niet-bekend, niemand mij verteld… Geen verkeersbord te zien. Maar waarom ook, wat heeft een fiétser hier toch ook te zoeken…. het meest noordelijke punt van de Faröer. Maar: bereikt! Per fiets.

Op dag drie gaat het weer terug. In zuidelijke richting naar Tórshavn. De eenzame fietser is sterk en hoeft met een noordwestelijke wind in de rug niet kromgebogen over zijn stuur te zitten. Voorspoedig worden fjorden en fjellen bedwongen. Het gaat op en af, zonder echt super steil te worden. Ruim voor de veerboot weer koers zet verder naar IJsland, ben ik terug in de haven van de hoofdstad. Tweehonderd fietskilometers en meer dan tweeduizend hoogtemeters. Het waren drie Fantastische Faröese Dagen.

 Johan Jambroes
mei 2019